Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB0726

Datum uitspraak2007-07-27
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 125/06 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of bij het bepalen van het premie-inkomen Waz het bedrag "Winst uit onderneming" terecht is verhoogd met het bedrag aan zelfstandigenaftrek van € 5.486,-.


Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN Sector Belasting Kenmerk: 125/06 Uitspraakdatum: 27 juli 2007 uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X, wonende te Z, belanghebbende gemachtigde: A, tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/1596 van de rechtbank Leeuwarden van 10 augustus 2006 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen, de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Met dagtekening 9 maart 2005 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het jaar 2002 een aanslag op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen (Waz) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 20.860,--. 1.2 Nadat namens belanghebbende bezwaar was gemaakt tegen voormelde aanslag heeft de inspecteur bij uitspraak gedagtekend 15 augustus 2005 de aanslag gehandhaafd. 1.3 Bij uitspraak van 10 augustus 2006, verzonden op 11 augustus 2006, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen namens belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank. 1.4 Tegen deze uitspraak is namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift dat op 22 september 2006 bij het hof is ingekomen. Op 4 oktober 2006 zijn de bijlagen bij het beroepschrift ontvangen. De inspecteur heeft op 4 december 2006 een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Het hof heeft op 2 januari 2007 van de zijde van belanghebbende een conclusie van repliek ontvangen en op 1 februari 2007 is van de inspecteur een conclusie van dupliek binnengekomen. 1.5 De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2007. Ter zitting is namens de inspecteur de heer B verschenen. Belanghebbende noch haar gemachtigde zijn ter zitting verschenen. 1.6 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast. 2.1 Belanghebbende drijft tezamen met haar echtgenoot, A, en haar zoon, C, een vennootschap onder firma genaamd D (voorheen E). 2.2 Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan naar een premie-inkomen arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen van € 14.724,-, waarbij door belanghebbende - als onderdeel van de ondernemersaftrek - zelfstandigenaftrek in aftrek is gebracht. De zelfstandigenaftrek was één van de onderwerpen van het door verweerder in november en december 2004 gehouden onderzoek bij het hiervoor onder punt 2.1 bedoelde administratiekantoor. 2.4 De inspecteur heeft vervolgens aan belanghebbende over het jaar 2002 een aanslag Waz, gedagtekend 9 maart 2005, opgelegd berekend naar een premie-inkomen van € 20.860,- In afwijking van desbetreffende aangifte van belanghebbende heeft de inspecteur hierbij de geclaimde zelfstandigenaftrek van € 5.486,- niet als aftrekpost geaccepteerd, waardoor tevens de fiscale oudedagsreserve van € 650,- is komen te vervallen. 2.5 Bij de uitspraak op het bezwaarschrift, gedagtekend 15 augustus 2005, heeft de inspecteur deze aanslag gehandhaafd. 2.6 Belanghebbende is voor de zitting van 7 mei 2007 per brief met handtekening retour d.d. 26 maart 2007, aan het postadres van haar gemachtigde, Postbus 000, Z, onder vermelding van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling, uitgenodigd te verschijnen. Ter zake van de uitnodiging is de "Handtekening Retourkaart" door het hof ontvangen. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of bij het bepalen van het premie-inkomen Waz het bedrag "Winst uit onderneming" terecht is verhoogd met het bedrag aan zelfstandigenaftrek van € 5.486,-. Belanghebbende heeft voorts een aantal formeelrechtelijke grieven aangevoerd. 3.2 Belanghebbende heeft - kort samengevat - aangevoerd: - het premie-inkomen Waz mag niet worden verhoogd met het bedrag aan zelfstandigenaftrek, omdat belanghebbende wel voldoet aan het wettelijk urencriterium en daardoor recht heeft op zelfstandigenaftrek; - de inspecteur heeft de hoorplicht geschonden doordat belanghebbende niet op het bezwaarschrift is gehoord en de inspecteur bovendien niet binnen de wettelijke termijn van zes weken heeft beslist op het bezwaarschrift van belanghebbende; - de inspecteur handelt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel door de aangifte in 2001 wel te accepteren. 3.3 De inspecteur bestrijdt de grieven van belanghebbende. 3.4 Voor een uitgebreidere weergave van de standpunten van partijen verwijst het hof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 Ingevolge artikel 72 Waz, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, omvat het premie-inkomen het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar genoten winst uit onderneming, winst uit Nederlandse onderneming en zuivere inkomsten uit buiten dienstbetrekking verrichte tegenwoordige arbeid. 4.2 Onder winst uit onderneming wordt blijkens artikel 1, lid 1, onder g, Waz verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), vermeerderd met ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet. 4.3 Gelijk de rechtbank overweegt het hof dat, nu de zelfstandigenaftrek deel uitmaakt van de - onder 4.2 bedoelde - ondernemersaftrek, belanghebbende dus ten onrechte het bedrag van € 5.486,- aan zelfstandigenaftrek in mindering heeft gebracht. De stukken van het geding laten verder dan ook geen andere gevolgtrekking toe dan dat de inspecteur bij het vaststellen van de onderhavige aanslag terecht een bedrag van € 20.860,- aan winst uit onderneming in aanmerking heeft genomen (HR 27 januari 2006, nr. 41 793, gepubliceerd in onder meer BNB 2006, 137). 4.4 Omtrent het door belanghebbende gedane beroep op het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel neemt het hof enerzijds over hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen. Anderzijds voegt het hof hieraan het volgende toe. Voor zover het beroep op het vertrouwensbeginsel ziet op de door belanghebbende gestelde - en door de inspecteur weersproken - opmerking van de controlerend ambtenaar dat hij geen enkele reden zag af te wijken van de ingediende aangiften, overweegt het hof dat hieraan niet een in rechte te beschermend vertrouwen kan worden ontleend nu deze opmerking, zoals belanghebbende zelve aanvoert, de volgende dag door middel van een brief is herroepen. Mitsdien is - zo de toezegging al zou zijn gedaan - sprake geweest van een onverwijlde en onmiskenbaar duidelijke herroeping. Niet is gesteld, noch is aannemelijk geworden dat belanghebbende intussen op grond van het kortstondige opgewekte vertrouwen iets heeft gedaan of nagelaten dat niet meer zonder nadeel kan worden hersteld (Hoge Raad, 14 juni 2000, nr. 34218, BNB 2000/331c). 4.5 Aangaande de overige door belanghebbende opgeworpen grieven betreffende de schending van de hoorplicht en het niet tijdig nemen van een beslissing door de inspecteur, verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank hieromtrent in de uitspraak waarvan beroep heeft overwogen. Het hof neemt deze overwegingen thans over en maakt deze tot de zijne. 4.10 Alles in ogenschouw nemend is het hof van oordeel dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. 4.6 Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn gesteld en aannemelijk geworden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden is het hoger beroep ongegrond en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 5. Proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Aldus vastgesteld op 27 juli 2007 door mr. Van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. Drion, raadsheer-plaatsvervanger en mr. Van Lindonk, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken en ondertekend door voornoemde voorzitter, zijnde de griffier buiten staat te ondertekenen. Op 1 augustus 2007 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.